Page 96 - Aardrijkskunde Vakstudie 2_1920
P. 96

5        NEDERZETTINGSGEOGRAFIE











                            COMPETENTIES
                        ▪  De site en de situatie van een landelijke nederzetting, of de intrinsieke en extrinsieke
                           factoren die de vestigingsplaats beïnvloeden, herkennen op topografische kaarten,
                           luchtfoto’s en satellietbeelden.
                        ▪  De verschillende nederzettingstypes herkennen op (lucht-) foto’s en tekeningen, en
                           telkens een bijhorende voorbeeldlocatie opsommen.
                        ▪  Uit de toponymie van landelijke nederzettingen de site van de nederzetting afleiden.
                        ▪  De verschillende nederzettingspatronen herkennen op (lucht-) foto’s en tekeningen,
                           en telkens een bijhorende voorbeeldlocatie opsommen.
                        ▪  De verschillende nederzettingspatronen in de verschillende geografische streken van
                           België verklaren vanuit de geomorfologie van de streek en de aanwezigheid van water
                           of het gebrek eraan.
                        ▪  De  verschillende  evolutiefasen  van  de  landelijke  bewoning  in  Binnen-Vlaanderen
                           herkennen  op  (lucht-)  foto’s,  in  geschematiseerde  voorstellingen,  toponiemen  op
                           topografische kaarten, e.d.




               5.1      Site en situatie van landelijke nederzettingen
                                                                     24
               5.1.1    Inleiding

                        Bij  de  overgang  van  een  samenleving  met  jager-verzamelaars  met  een  rondtrekkend
                        bestaan naar een sedentaire landbouwsamenleving, vestigde men zich niet zomaar op
                        willekeurige plaatsen. Er zijn immers factoren die de vestigingsplaats beïnvloeden, zoals
                        de aanwezigheid van water, mogelijke beschutting tegen gure winden of de aanwezigheid
                        van vijandige naburige nederzettingen. Deze factoren noemt men de site en de situatie
                        van een nederzetting.

                        Men  dient  hierbij  een  onderscheid  te  maken  tussen  landelijke  of  agrarische
                        nederzettingen, die oorspronkelijk afgestemd waren op een zelfvoorzienende economie
                        gesteund  op  akkerbouw  en/of  veeteelt,  en  meer  gespecialiseerde  (stedelijke)
                        nederzettingen die veelal later ontstonden en afgestemd waren op bijvoorbeeld handel,
                        industrie  of  verdediging.  Beide  ‘soorten’  nederzettingen  vereisen  immers  andere
                        sitekenmerken. In de volgende paragrafen worden enkel de site en situatie van landelijke
                        nederzettingen besproken; voor de stedelijke nederzettingen wordt verwezen naar het
                        volgende hoofdstuk.






                        24  Naar (Antrop, Perspectieven op het landschap. Achtergronden om landschappen te lezen en te begrijpen, 2007)


                        1 AA VS 2                              96                  © 2019 Arteveldehogeschool
   91   92   93   94   95   96   97   98   99   100   101