Page 21 - Aardrijkskunde Vakstudie 2_1920
P. 21
1.7.2 Holistische landschapsanalyse
Bij dit model wordt een indeling in het landschap gemaakt op basis van duidelijk
waarneembare en onderscheidbare landschappelijke eenheden. Eerst worden
significante grenzen aangeduid in het landschap en daarna worden verschillende
attributen, zoals reliëfvormen en landgebruik, beschreven voor deze afgebakende
landschappelijke eenheden. Eventueel kunnen deze nadien verder ingedeeld en verfijnd
worden.
Deze werkwijze is dus top-down en enigszins subjectief; het is een interpretatie die steunt
op de kennis en het inzicht van de maker. In dit opzicht is dit model dus tegengesteld aan
wat gebeurt bij de ‘lagen-analyse’.
1.7.3 Deelaspecten van een landschap analyseren
Een eerste model voor landschapsanalyse bekijkt het landschap als een geheel van
veelsoortige verschijnselen met zeer verschillende ruimtelijke eigenschappen. Om
vervolgens een systematische beschrijving van het landschap te bekomen, onderscheidt
men deze verschijnselen als elementen, componenten en structuren:
- Elementen worden gedefinieerd als discrete verschijnselen, als objecten die
materiaal begrensd zijn. Een huis, een boom, een brug en een perceel zijn
voorbeelden van elementen. Het gaat dus zowel om biotische als abiotische,
natuurlijke als antropogene verschijnselen.
- Componenten zijn landschappelijke verschijnselen die continu variëren in de ruimte
en niet altijd duidelijke overgangen of grenzen bezitten. Het topografisch oppervlak
met continu variërende hellingen en hoogten is hiervan een duidelijk voorbeeld,
evenals de bodemgesteldheid en de grondwatertafel.
- Structuren worden gevormd door relaties tussen landschapselementen. Deze
relaties kunnen van ruimtelijke aard zijn, of functioneel. Perceelstructuren,
bewoningspatronen en wegennetwerken zijn voorbeelden ervan.
1.7.4 Andere modellen
Naast bovenstaande modellen bestaan nog tal van andere modellen voor
landschapsanalyse die in de (middelbare) lespraktijk aardrijkskunde kunnen gebruikt
worden. Denk hierbij aan de analyse van het functionele landschap via de ‘klavertje vier-
methode’, waarbij de vier vragen ‘wat wordt er geproduceerd?’, ‘waar en waarom daar
wordt er geproduceerd?’, ‘voor wie wordt er geproduceerd?’ en ‘hoe wordt er
geproduceerd?’ beantwoord moeten worden. Ook het analyseren van een landschap via
een relatiematrix is een veel gebruikte techniek. Op excursie kan een landschap dan weer
ten gronde geanalyseerd worden via de metafoor van het ‘landschappen zijn als
kubussen’, waarbij een uitgebreide methodiekenpoel aangereikt wordt.
1 AA VS 2 21 © 2019 Arteveldehogeschool

