Page 123 - Aardrijkskunde Vakstudie 2_20142015
P. 123

voeder in de bossen die al snel degenereerden tot veld en heide. Het vee werd verzameld
op de zogenaamde dries. Als weideplaats kon men ook terecht op de braakliggende delen
van de kouter, waar men het drieslagstelsel op toepaste.

         Figuur 72: Ontwikkeling van het landschap in de 8ste eeuw tot 11e eeuw (volle middeleeuwen)

Men dacht oorspronkelijk dat het begrip dries van ‘drie’ kwam, omdat ze vaak in een
driehoek worden aangetroffen, maar onderzoek hierop heeft uitgewezen dat deze vorm
een andere oorzaak heeft. Driesen bestonden vaak uit onregelmatige vormen, maar bij
de verbetering en de aanleg van het wegennet, vanaf de 18e eeuw en vooral de 19e eeuw,
bij de aanleg van de steenwegen, is het ontstaan van de driehoek bijna een logisch gevolg.
Ervoor was het plein zelden meer dan een wegverbreding. De benaming komt wel uit de
agrarisch sector. Een dries is een stuk land dat men een tijdje braak laat liggen, opdat het
zou kunnen herstellen. Na een paar jaar, wordt dit echter grasland, en het resulteert
uiteindelijk in een permanent rustend land, waaruit de pleinen ontstaan. Met kouter
bedoelt men een aaneengesloten stuk outfield, die een oppervlakte van 10-80 ha kan
bestrijken. Een dorpskouter is grond die niet afhankelijk is van een domein, maar door
een gemeenschap, een gehucht. Andere nieuwe begrippen zijn akker en veld. Een akker
is kleiner dan een kouter, namelijk slechts enkele ha groot. Bij het aaneensluiten ervan,
ontstaan kouters. Een veld is een oorspronkelijk gedegradeerd bos door overbeweiding
van vee, later soms tot heide geschapen of omgezet in akkerland.

Door toename van de bevolking omstreeks het jaar 1000 moesten steeds nieuwe
stukken bos ontgonnen worden. Dit gebeurde niet langer door de dorpsgemeenschap
maar door individueel initiatief, vandaar de perceelsbegrenzing door hagen en
bomenrijen, zogenaamde bulken in het Gentse. In plaats van dorpskouters ontstonden
individuele kouters of hofkouters, die nu nog altijd aangeduid worden met een
eigennaam.

Omstreeks 1300 gaat de ontginning verder op een meer systematische wijze door aanleg
van wegen in blokpercelen, in het Waasland, of repelpercelen, in het Meetjesland, en
voor het eerst landelijke bewoning lang de wegen. Dit is de allereerste voorloper van
lintbebouwing. De feodaliteit is in volle bloei. Op de castrale mottes vond men de
woonplaats van de heer. Een rechte dreef verbond het kasteel met het dorpsplein en de
kerk.

1 AA VS 2  123  © 2014 Arteveldehogeschool
   118   119   120   121   122   123   124   125   126   127   128