Page 141 - Aardrijkskunde Vakstudie 2_1920
P. 141

▪  Bevolking, oppervlakte en bevolkingsdichtheid

                        De 18 stadsgewesten, met elk minstens 75.000 inwoners huisvesten samen, meer dan de
                        helft  van  de  totale  Belgische  bevolking  op  iets  meer  dan  een  vierde  van  de  totale
                        oppervlakte van het Rijk. De bevolkingsconcentratie neemt centrifugaal af: binnen de
                        agglomeraties hebben de kernsteden gemiddeld de hoogste dichtheid met 8399 inw/km²
                        en  de  woonkern  aangrenzend  aan  die  kernstad  1757  inw/km²,  deze  gegevens  zijn
                        berekend op niveau van statistische sectoren. Op gemeentelijk niveau is de dichtheid
                        1550 inw/km² voor de centrale steden, 1292 inw/km² voor de agglomeraties en slechts
                        297 inw/km² voor de banlieue. De woonkernen op zich hebben een bevolkingsdichtheid
                        van  2379  inw/km².  De  gemiddelde  bevolkingsdichtheid  van  de  forensenwoonzone
                        bedraagt  281  inw/km²  en  verschilt  weinig  van  die  van  de  banlieue,  die  300  inw/km²
                        bedraagt. Rond de eeuwwisseling is een ommekeer merkbaar wat de bevolkingsevolutie
                        betreft: in de jaren 1990 vertraagt de afname van de bevolking van de agglomeratie en
                        verander  zelfs  in  een  positieve  trend  begin  2000.  In  de  banlieue  vertraagde  de
                        bevolkingsgroei na de eeuwwisseling sterker dan in de decennia ervoor. Tussen 1981 en
                        2001 zijn de stadsgewesten meer in oppervlakte gegroeid dan in aantal inwoners. Men
                        kan dus spreken van een uitdeinen van het verstedelijkingsverschijnsel over de ruimte.
                        Concreet kan men vaststellen dat de stadsgewesten hun grenzen verlegd hebben binnen
                        de forensenwoonzone zonder dat de buitenste grenzen van die forensenwoonzones in
                        gelijke mate werden verlegd.

                          ▪  Migraties


                        Stadsgewesten kennen een bijzonder hoge mobiliteit: externe en interne migraties, een
                        grote verhuisbeweging binnen de gemeenten, in het bijzonder in de centrale gemeenten.
                        Een vaak niet-definitieve vestiging vindt een uitweg in de belangrijke huurmarkt die de
                        centra van de stedelijke gebieden kenmerkt. Het saldo van de externe migraties is het
                        hoogst in de centrale grote steden en is in Brussel meer uitgesproken dan elders. Maar
                        niet alleen de intensiteit van de migraties is kenmerkend, de migraties zijn ook gebonden
                        aan leeftijdsspecifieke fluxen, ten opzichte van de stadsgewesten in hun geheel maar
                        vooral binnen de geledingen van de stadsgewesten. De meeste gemeenten van België
                        kennen een negatief migratiesaldo voor de leeftijdsgroep 18-25 jaar, de leeftijdsgroep die
                        het grootste positief saldo vertoont in de stadsgewesten, meer in het bijzonder in het
                        centrale deel ervan. De jongeren migreren in grote aantal naar de stad in functie van
                        studies, een eerste job of gewoonweg het verlaten van het ouderlijk dak. De fluxen van
                        de leeftijdsgroep 30-39 jaar en de kinderen zijn hiervan echter duidelijk centrifugaal en
                        wijzen duidelijk op de suburbanisatie. In het begin van de jaren 1990 was de stadsvlucht
                                                                                       ste
                        al zichtbaar voor de leeftijdsgroep 25-29 jaar. In het begin van de 21  eeuw lijken de
                        jonge volwassenen langer in de stad te blijven. Tegelijkertijd verkiezen ook een aantal
                        jonge volwassenen de stad voor langere tijd als woonplaats: de negatieve saldi in de
                        leeftijdsgroep 30-39 jaar zijn voor de centrale stad kleiner geworden en het positieve
                        saldo is voor de banlieue ook kleiner geworden. De mechanismen inzake migratiesaldi
                        binnen de geledingen kunnen alleen maar goed begrepen worden indien het onderscheid
                        gemaakt wordt tussen externe en interne migraties. Dit geldt in het bijzonder voor Brussel
                        en ook wel voor Antwerpen. Het positieve saldo in de centrale steden is voor een niet




                        1 AA VS 2                             141                  © 2019 Arteveldehogeschool
   136   137   138   139   140   141   142   143   144   145   146