Page 148 - Aardrijkskunde Vakstudie 2_20142015
P. 148
Bevolking, oppervlakte en bevolkingsdichtheid
De 18 stadsgewesten, met elk minstens 75.000 inwoners huisvesten samen, meer dan de
helft van de totale Belgische bevolking op iets meer dan een vierde van de totale
oppervlakte van het Rijk. De bevolkingsconcentratie neemt centrifugaal af: binnen de
agglomeraties hebben de kernsteden gemiddeld de hoogste dichtheid met 8399 inw/km²
en de woonkern aangrenzend aan die kernstad 1757 inw/km², deze gegevens zijn
berekend op niveau van statistische sectoren. Op gemeentelijk niveau is de dichtheid
1550 inw/km² voor de centrale steden, 1292 inw/km² voor de agglomeraties en slechts
297 inw/km² voor de banlieue. De woonkernen op zich hebben een bevolkingsdichtheid
van 2379 inw/km². De gemiddelde bevolkingsdichtheid van de forensenwoonzone
bedraagt 281 inw/km² en verschilt weinig van die van de banlieue, die 300 inw/km²
bedraagt. Rond de eeuwwisseling is een ommekeer merkbaar wat de bevolkingsevolutie
betreft: in de jaren 1990 vertraagt de afname van de bevolking van de agglomeratie en
verander zelfs in een positieve trend begin 2000. In de banlieue vertraagde de
bevolkingsgroei na de eeuwwisseling sterker dan in de decennia ervoor. Tussen 1981 en
2001 zijn de stadsgewesten meer in oppervlakte gegroeid dan in aantal inwoners. Men
kan dus spreken van een uitdeinen van het verstedelijkingsverschijnsel over de ruimte.
Concreet kan men vaststellen dat de stadsgewesten hun grenzen verlegd hebben binnen
de forensenwoonzone zonder dat de buitenste grenzen van die forensenwoonzones in
gelijke mate werden verlegd.
Migraties
Stadsgewesten kennen een bijzonder hoge mobiliteit: externe en interne migraties, een
grote verhuisbeweging binnen de gemeenten, in het bijzonder in de centrale gemeenten.
Een vaak niet-definitieve vestiging vindt een uitweg in de belangrijke huurmarkt die de
centra van de stedelijke gebieden kenmerkt. Het saldo van de externe migraties is het
hoogst in de centrale grote steden en is in Brussel meer uitgesproken dan elders. Maar
niet alleen de intensiteit van de migraties is kenmerkend, de migraties zijn ook gebonden
aan leeftijdsspecifieke fluxen, ten opzichte van de stadsgewesten in hun geheel maar
vooral binnen de geledingen van de stadsgewesten. De meeste gemeenten van België
kennen een negatief migratiesaldo voor de leeftijdsgroep 18-25 jaar, de leeftijdsgroep die
het grootste positief saldo vertoont in de stadsgewesten, meer in het bijzonder in het
centrale deel ervan. De jongeren migreren in grote aantal naar de stad in functie van
studies, een eerste job of gewoonweg het verlaten van het ouderlijk dak. De fluxen van
de leeftijdsgroep 30-39 jaar en de kinderen zijn hiervan echter duidelijk centrifugaal en
wijzen duidelijk op de suburbanisatie. In het begin van de jaren 1990 was de stadsvlucht
al zichtbaar voor de leeftijdsgroep 25-29 jaar. In het begin van de 21ste eeuw lijken de
jonge volwassenen langer in de stad te blijven. Tegelijkertijd verkiezen ook een aantal
jonge volwassenen de stad voor langere tijd als woonplaats: de negatieve saldi in de
leeftijdsgroep 30-39 jaar zijn voor de centrale stad kleiner geworden en het positieve
saldo is voor de banlieue ook kleiner geworden. De mechanismen inzake migratiesaldi
binnen de geledingen kunnen alleen maar goed begrepen worden indien het onderscheid
gemaakt wordt tussen externe en interne migraties. Dit geldt in het bijzonder voor Brussel
en ook wel voor Antwerpen. Het positieve saldo in de centrale steden is voor een niet
1 AA VS 2 148 © 2014 Arteveldehogeschool

