Page 209 - Aardrijkskunde Vakstudie 2_20142015
P. 209
jaren boven 1,70, dat wil zeggen ruim boven zowel de gemiddelden van de EU-27 en de
EU-15.
De daling van de vruchtbaarheid wordt in verband gebracht met wat de Tweede
Demografische Transitie hebben genoemd. Normen en waarden ten aanzien van relatie-
en gezinsvorming zijn sinds de jaren 1960 aanzienlijk veranderd en dat werd ook zichtbaar
in het gedrag: vaker ongehuwd samenwonen, minder snel trouwen, meer
echtscheidingen, minder en later kinderen krijgen, enzovoort. Deze veranderingen in
gedrag hangen ook samen met individualisering, urbanisatie en secularisering, en met de
hogere opleidingsniveaus die inmiddels worden bereikt. Dat heeft er mede toe geleid dat
veel meer mensen, vooral ook vrouwen, participeren op de arbeidsmarkt en, als ze
kinderen krijgen, vaak baan en gezin willen combineren.
Dat vrijwel geheel Centraal- en Oost-Europa op dit moment lage geboortecijfers kent,
heeft ook te maken met de socio-economische transitie na de val van de Berlijnse muur.
Alleen krijgt men het eerste kind nu veel later dan voorheen en velen houden het bij een
gezin met twee kinderen. In Centraal- en Oost-Europa kreeg men voorheen relatief vroeg
kinderen. De nieuwste generaties stellen het krijgen van kinderen uit en dat leidt een tijd
lang tot lagere geboortecijfers. Een laag kindertal op enig moment zegt daarom niet
zoveel over het uiteindelijk kindertal dat men in zijn/haar leven realiseert. In de EU-15
begon het uitstellen eind jaren 1960, elders pas in de jaren 1980 of 1990. Inmiddels neemt
in de EU-15 de leeftijd van de moeder bij de geboorte van haar eerste kind niet meer zo
sterk toe, en dat zorgt voor een stijging van de geboortecijfers en het kindertal. Het ziet
ernaar uit dat dit in de komende decennia ook in Zuid- en daarna in Oost-Europa gaat
gebeuren.
8.4.6 Sterftes
De afgelopen decennia zijn in Europa evenals vrijwel overal elders in de wereld de
sterftecijfers gedaald. De gemiddelde levensverwachting steeg: in de EU-15 sinds 1960
voor mannen met ruim tien levensjaren, maar in de NLS-12 waren dat er slechts vijf. Voor
vrouwen ging het om winst van tien versus acht jaar. Per saldo bleef in de EU-15 het
verschil tussen de levensverwachting voor mannen en vrouwen dus nagenoeg gelijk (5,5
jaar) terwijl het verschil in de NLS-12 van circa vijf naar ruim acht jaar steeg. Mannen in
de EU-15 leven circa zeven jaar langer dan mannen in de NLS-12, voor vrouwen is dat ruim
vier jaar.
Veel landen zagen hun levensverwachting sterker stijgen dan de zojuist genoemde
gemiddelden. Letland en Litouwen kenden voor mannen in 2006 echter een lagere
levensverwachting dan in 1960. Vrouwen boekten daar slechts lichte winst. Rond 1960
was de levensverwachting voor mannen in Zweden 72 jaar, in Portugal maar 62 jaar; in
2006 was er zelfs 14 jaar verschil (Zweden met 79 jaar versus Letland en Litouwen met 65
jaar). Voor vrouwen geldt iets dergelijks. De levensverwachting van Nederland zat enkele
decennia lang boven in de wereldtop. De afgelopen jaren zakt Nederland heel langzaam
weg uit de voorhoede in de richting van het EU-27 gemiddelde, voor vrouwen gaat dat
zelfs iets sneller dan voor mannen.
1 AA VS 2 209 © 2014 Arteveldehogeschool

