Page 73 - Aardrijkskunde Vakstudie 2_20142015
P. 73

De Belgische staalnijverheid: van rationeel naar irrationeel spreidingspatroon?15

De Belgische staalnijverheid dateert van de middeleeuwen. De toenmalige dergelijke
activiteiten waren gebonden aan de vindplaatsen van laagwaardig ijzererts en de
beschikbaarheid over grote houtvoorraden voor houtskoolbereiding en snelstromend
water voor de mechanische energie. Dat alles was op vele plaatsen te vinden in Zuid-
België. Het vervoer van het ruwe ijzer naar de afzetlocaties (o.a. Luik en Verviers) was
goedkoper dan dit van de laagwaardige en volumineuze grondstoffen. Kortom het
toenmalige spreidingspatroon was logisch, de fabricage van ruw ijzer gebeurde op de
meest geschikte locaties.

Tussen 1827 en medio 19e eeuw

Eind 18de eeuw vestigt de Engelse industrieel Cockerill zich te Verviers, alwaar hij
tewerkgesteld werd in de lokale textielnijverheid. Hij richtte een fabriek op van
textielmachines, gevolgd door een met houtskool werkende hoogoven om zelf het nodige
ijzer te produceren voor zijn textiel machinefabriek. Maar in 1827 is hij opnieuw de
innovator van een hoogoven te Seraing die werkt op cokeskolen, meteen de eerste in
België en op het Europese vasteland. Ook in Marcinelle bij Charleroi en in het
Centrumbekken volgden co-innovatoren het voorbeeld van Cockerill. Deze hoogovens
hadden veel meer cokes dan ijzererts nodig, met als gevolg dat het voordeliger was het
arme ijzererts uit de Condroz, Ardennen aan te voeren naar de steenkoollocaties van het
Luikse, Charleroi en het Centrumbekken, alwaar tevens een metaalverwerkende industrie
aan snelle ontwikkeling toe was en als afzetmarkt functioneerde. Kortom, ook dit
spreidingspatroon (gekenmerkt door een concentratie op steenkool en op de lokale
afzetmarkt met aanvoer van ijzererts was rationeel. Analoge processen en
spreidingspatronen ontstonden eveneens elders in Europa (Zuid Wales, Ruhrgebied) en
daarbuiten.

Medio 19e eeuw - eind 19e eeuw

De drie bestaande concentraties worden aangevuld met de vestiging van Forges de
Clabecq te Tubize, aan het Kanaal Brussel-Charleroi. Het gaat daarbij noch om een
ijzerertslocatie, noch om een steenkolenlocatie, maar om een intermediaire locatie
(aanvoer van ijzererts en steenkool per binnenschip; afvoer van het fabricaat eveneens
per binnenschip naar de nabijgelegen afzetmarkten van Wallonië en vooral Brussel en
Antwerpen). Een tweede veranderingsproces resulteerde uit het feit dat de nieuwer_
hoogovens steeds minder cokes nodig hadden en dat nu ook het fosforrijke erts uit
Lotharingen (zowel in Noord-Frankrijk en het Belgische Lotharingen met Athus, Musson
en Halanzy) kon verwerkt worden. In België zelf ontstond aldus te Athus een op het locaal
gewonnen fosforarm ijzererts gevestigde siderurgische onderneming. Kortom het nieuwe
spreidingspatroon is nog wel grotendeels rationeel, maar wel erg complex: houtskool,
steenkool, ijzererts en intermediaire loesties naast en door elkaar.

Eind 19e eeuw - WOII

Tot dan toe werd nagenoeg geen ijzererts ingevoerd uit het buitenland, maar vanaf het
einde van de 19 eeuw kwam daarin verandering. De vraag naar ruw ijzer nam derwijze
toe dat beroep moest gedaan worden en dat in steeds grotere mate, op buitenlands
ijzererts. Toen waren de herkomstlanden Frankrijk (laagwaardig en fosforrijk erts uit Frans
Lotharingen per spoor aangevoerd), het Groot Hertogdom Luxemburg (idem) en Zweden

15 (Vlassenbroeck, 1997)

1 AA VS 2                 73 © 2014 Arteveldehogeschool
   68   69   70   71   72   73   74   75   76   77   78