Page 58 - Aardrijkskunde Vakstudie 2_1920
P. 58
daarom de stedelijke gebieden. Vooral waar de aanvoer van grondstoffen gemakkelijk
was ontstonden industriecentra. Door de vraag naar arbeidskrachten deed zich een
stedelijke groei voor. Door de gestegen vraag naar consumptiegoederen steeg dan weer
de vraag naar nieuwe industrieën, betere verkeersvoorzieningen en allerlei diensten.
Stedelijke agglomeraties groeiden zo uit tot industriële groeipolen; dit waren dus regio’s
in progressie. De oudere industriekernen bleven evenwel meestal eenzijdig op de zware
metaalnijverheid gericht, en bij de economische crisis van de jaren '30 werden ze meestal
zwaar getroffen; dit waren dus regio’s in regressie.
OPDRACHT
Noteer en beschrijf in de onderstaande tabel de hierboven vermelde regio’s in progressie
en regio’s in regressie.
Figuur 32: Regio's in progressie en regressie tijdens de tweede industriële revolutie
Vanaf 1949 waren de belangrijkste innovaties de elektronica en de petrochemie. Deze
industrietak zorgde voor vele bijproducten: van brandstoffen over textiel en verpakkings-
materiaal tot cosmetica. Deze nieuwe industrieën hadden nood aan ruimte, wat niet meer
voldoende aanwezig in de bestaande industriekernen. Daarenboven waren bepaalde
industrietakken erg vervuilend. Door een beginnende politiek van ruimtelijke ordening in
1962 werden ze gevestigd op industriekernen in de periferie van bestaande
industriegebieden. Zo kwam de industrie aan het Albertkanaal, met Tessenderlo Chemie
met een zware milieuramp, en in de Gentse Kanaalzone tot ontwikkeling.
1 AA VS 2 58 © 2019 Arteveldehogeschool

