Page 255 - Aardrijkskunde Vakstudie 2_1920
P. 255

ionensamenstelling  wordt  de  som  van  alle  in  het  water  aanwezige,  opgeloste  ionen
                        begrepen,  terwijl  tot  de  nutriënten  (maat  voor  voedselrijkdom)  enkel  stikstof-  en
                        fosforhoudende  ionen  gerekend  worden.  De  opsplitsing  volgens  ionenrijkdom  en
                        nutriënten  resulteert  in  een  driedeling:  brakwater,  zoet  voedselarm  water  en  zoet
                        voedselrijk water.


                          ▪  Moerassen

                        Moerassen  vormen  de  geleidelijke  overgang  van  open  water  naar  land,  waarbij  een
                        opeenvolging  van  levensgemeenschappen,  van  pioniersgemeenschappen  tot
                        broekbossen, typerend is. In het algemeen vertonen deze gebieden een bodem die het
                        hele jaar waterverzadigd is, waardoor zuurstofarmoede optreedt, wat aanleiding geeft tot
                        veenvorming. Uitzondering wordt gemaakt voor natte heiden, natte vegetatietypes die
                        door  beweiding  of  hooien  te  beschouwen  zijn  als  graslanden  en  berken-  en
                        elzenbroekbossen,  die  besproken  worden  onder  een  ander  biotooptype.  Moerassen
                        nemen slechts 0,4 tot 1,1% in van de totale oppervlakte van Vlaanderen, waarvan rietland,
                        natte  ruigte  met  moerasspiraea  en  mesotroof  elzenbos  met  zeggen  de  hoofdmoot
                        uitmaken. De meeste moerastypen zijn nagenoeg verdwenen, enkele zijn zeldzaam tot
                        uiterst zeldzaam. Hiermee dreigen ook enkele rode lijst plantensoorten en bedreigde
                        spinnen en libellen te verdwijnen. De achteruitgang van moerassen is vooral te wijten aan
                        verdroging en aan verbossing, maar ook aan beplanting en omzetting naar graasweide.


                          ▪  Pioniersmilieus

                        Deze biotoop omvat de gemeenschappen waarvan de vegetatie spontaan opschiet op
                        kale bodem. In afwezigheid van een dynamiek die de bodem opnieuw vrijmaakt en de
                        gemeenschappen  uit  de  verdere  successie  verwijderd,  komen  deze  gemeenschappen
                        slechts gedurende één of enkele jaren voor op een  plaats.  Binnen de pioniersmilieus
                        kunnen  verschillende  natuurtypen  onderscheiden  worden.  Enkele  voorbeelden  zijn:
                        varen- en mosrijke begroeiingen op stenige ondergrond, pioniersgraslanden op en steen
                        en  gruis  met  vetkruiden,  kustgebonden  vloedmerkvegetaties  met  Zeeraket,  vochtige
                        bodems  met  ‘dwergbiezen’,  akkergemeenschappen,  embryonale  duinen  met
                        Biestarwegras,  stuifduinen  met  Helm,  kruidige  kapvlaktebegroeiingen  met  Gewoon
                        Wilgenroosje, pioniersgemeenschappen met Zeekraal en Engels slijkgras.

                          ▪  Graslanden


                        Vegetaties die onder de noemen graslanden behandeld worden, nemen in Vlaanderen
                        een oppervlakte in van 26.700 tot 42.900 ha en vormen daarmee de meest voorkomende
                        biotoop. De overgrote meerderheid van die graslanden zijn echter uiterst soortenarme,
                        sterk bemeste en vaak ingezaaide landbouwgraslanden. Een groot aantal waardevolle
                        graslandtypes  daarentegen  is  zeldzaam,  met  een  geografisch  erg  beperkt  en/  of
                        versnipperd  areaal.  De  belangrijkste  oorzaken  van  de  achteruitgang  van  waardevolle
                        graslanden  zijn  omzetting  in  productievere  graslanden,  eutrofiëring  (vermesting),  het
                        achterwege blijven van beheer, verdroging en overbetreding. De biologische rijkdom van
                        graslanden  wordt  in  belangrijke  mate  bepaald  door  de  omgevende  structuren,  zoals
                        kleine   landschapselementen   en   mozaïekelementen   van   andere   biotopen.



                        1 AA VS 2                             255                  © 2019 Arteveldehogeschool
   250   251   252   253   254   255   256   257   258   259   260