Page 226 - Aardrijkskunde Vakstudie 2_20142015
P. 226

Het totaal aantal Belgen dat over meer dan een eeuw op de een of andere wijze
       meegesleept werd in de emigratiestroom kan het miljoen wel overtroffen hebben. Dit
       cijfer blijft vrij bescheiden in vergelijking met de 50 miljoen Europeanen die tussen 1800
       en 1940 overzee trokken. Niettemin is de emigratie ook voor de Belg een essentieel
       sociaal gegeven waarmee haast alle families, van hoog tot laag, door tenminste één van
       hun leden geconfronteerd werden. De oom in Amerika, de zus in Canada, ‘nonkel pater in
       Afrika’, begrippen die in veel Belgische gezinnen gangbaar waren.

8.6.3  Immigraties in België

       België kende doorheen zijn geschiedenis eveneens een beduidende immigratie. Het is niet
       enkel een verschijnsel uit de twintigste eeuw. Vóór de Eerste Wereldoorlog oefende ons
       land een zekere aantrekkingskracht uit: het was immers centraal gelegen en gemakkelijk
       bereikbaar. België was voor vele emigranten uit Centraal- en Oost-Europa een eerste
       rustplaats op hun trek naar de “Nieuwe Wereld”. Het land kende bovendien een
       onafgebroken vredestoestand en dank zij de liberale grondwet konden politieke en
       religieuze vluchtelingen er een veilig onderdak vinden. Door zijn neutraal statuut trok
       België ook heel wat internationale organisaties aan die er hun zetel kwamen vestigen en
       congressen en tentoonstellingen organiseerden. Overigens was ons land gekend om zijn
       leraren en bood het een degelijk middelbaar en hoger onderwijs dat relatief goedkoop
       was.

        Overwegend buurlanden voor 1920

       In 1846 telde België 95.000 vreemdelingen, wat neerkwam op ongeveer 2 % van de
       bevolking. Bij de eeuwwisseling groeide dit aantal tot ongeveer 212.500 niet-Belgen en in
       1910 waren 254.000 inwoners of 3,5 % van de bevolking niet-Belgen. Karakteristiek voor
       deze periode is dat meer dan 80 % van deze immigranten uit buurlanden afkomstig waren:
       in 1910 waren er 28 % Nederlanders, 32 % Fransen en 22 % Duitsers. Hun
       beroepsactiviteiten waren erg gevarieerd: van huishoudelijke kracht en fabrieksarbeiders
       tot ambachtelijke, commerciële of intellectuele zelfstandigen. Van de ons niet
       omringende landen vormden de Italianen de omvangrijkste groep. In 1910 verbleven er
       4.490 Italianen in België, amper 2 % van het vreemdelingenbestand. Ook zij oefenden
       diverse activiteiten uit, met een overwicht van leurders, ijsventers, orgeldraaiers en
       stukadoors. Voor de gewone man die weinig of niet met vreemde cultuurdragers
       geconfronteerd werd, belichaamde de Italiaan volop de “vreemdeling” en kreeg zelfs de
       spotnaam ‘tsoek-tsoek’ mee. Enkel onder de studentenbevolking bevonden er zich vooral
       Russen, Zuid-Amerikanen en Japanners. Kort vóór de Eerste Wereldoorlog bestond
       bijvoorbeeld de helft van de studenten aan de Luikse Ingenieursschool uit Russen. Rond
       1900 telde België ook heel wat politieke vluchtelingen van diverse herkomst: Italiaanse
       en Poolse nationalisten, Duitse liberalen, Russische opposanten en Armeense
       vluchtelingen. De vreemdelingenpolitie zag toe op hun activiteiten opdat mogelijke
       schendingen van het neutrale statuut van België zouden vermeden worden. De Eerste
       Wereldoorlog heeft vervolgens het aantal vreemdelingen doen dalen van 250.000 in 1910
       tot ca. 150.000 in 1920, of 2,9 % van de bevolking.

        Van spontane naar georganiseerde immigratie tijdens het interbellum

       1 AA VS 2  226                     © 2014 Arteveldehogeschool
   221   222   223   224   225   226   227   228   229   230   231