Page 227 - Aardrijkskunde Vakstudie 2_20142015
P. 227

Vanaf 1920 begon men in het kader van de naoorlogse wederopbouw systematisch
buitenlandse arbeidskrachten aan te werven. De daling van 1920 werd al spoedig
ingehaald en 10 jaar later, in 1930, waren er al 319.000 vreemdelingen of 3,9 % van de
bevolking. Opmerkelijk voor deze jaren is de verschuiving in de samenstelling van de
migrantenbevolking: steeds meer migranten komen van buiten de ons omringende
buurlanden (37 % in 1930). Men rekruteerde uit verder gelegen Zuid- en Oost-Europese
landen. Naast zo’n 30.000 Italianen en 50.000 Polen waren er ook enkele duizenden
Tsjechen, Joegoslaven, Hongaren en Roemenen. Onder deze migranten bevonden zich
ook heel wat politieke vluchtelingen waaronder vooral Russische emigranten, Hongaarse
en Spaanse vluchtelingen, Italiaanse antifascisten, Duitse antinazi’s en in toenemende
mate Duitse, Poolse, Hongaarse en Roemeense Joden. Door de economische terugval in
1929 kwamen er een stagnatie in de immigratie, doch in 1936 kende de Belgische
economie een opflakkering. In Limburg werden nieuwe steenkoolmijnen geopend.
Opnieuw werden vreemde arbeidskrachten, voornamelijk uit Italië, aangetrokken. Deze
vreemdelingen waren plattelandsbewoners met weinig ervaring op het gebied van sociale
strijdvaardigheid. Ze vormden een welgekomen alternatief. In Wallonië waren de
Belgische arbeiders immers beter georganiseerd en zagen ze ertegen op om naar de
Limburgse mijnen te verhuizen. Ze zagen hun kinderen liever in beter betaalde en
aangenamere sectoren tewerkgesteld. In 1937 werd het ondergrondse mijnwerk al voor
meer dan een vijfde door vreemdelingen uitgevoerd. Ook de diamantnijverheid, de
confectie en de lederbewerking verschaften arbeid via kleinere bedrijven.

    Het Italiaans decennium van 1946 tot 1956

Na de Tweede Wereldoorlog werd gestart met de wederopbouw van het land. Steenkool
was op dat ogenblik de voornaamste energiebron. Het patronaat en de Belgische overheid
wilden de steenkoolproductie doen stijgen. De steenkoolslag moet gewonnen worden!
Probleem hierbij was echter dat de steenkoolmijnen niet voldoende bemand geraakten.
Dus werden de Duitse krijgsgevangenen (vrijlating in mei 1947) en de incivieken in de
mijnen tewerkgesteld. Op 20 juni 1946 werd te Rome een Belgisch-Italiaans protocol
ondertekend dat voorzag in de overkomst van circa 50.000 Italiaanse arbeiders voor de
Belgische steenkoolmijnen. Het immigratiebeleid werd goed georganiseerd en
gecontroleerd: de arbeiders werden gerekruteerd voor één sector van het economische
leven: de mijnen. In de periode 1946-1949 werden aldus 77.000 Zuid-Italianen en 20.000
Polen naar België gehaald. Ze werden eerst in eigen land medisch onderzocht alvorens
door de Fedechar gerekruteerd te worden. De kolenslag werd dank zij de vreemdelingen
gewonnen. De ontginning van steenkool was immers erg arbeidsintensief en de
vreemdelingen waren goedkope arbeidskrachten. In 1947 telde België 367.600
vreemdelingen of 4,3 % van de bevolking. In 1948 sloeg de economische recessie toe.
Tussen 1950 en 1954 werd 10 % van de actieve bevolking werkloos. De
immigratiereglementering werd strenger. Nochtans bleek duidelijk dat de Belgische
werklozen de open plaatsen in de steenkoolmijnen niet wilden innemen. Aan looneisen
werd immers niet tegemoetgekomen en de eisen over arbeidsomstandigheden en
veiligheidsmaatregelen bleven dode letter. De Italianen bleken onmisbaar voor de mijnen.
Het harde, ongezonde, en vooral gevaarlijke werk eiste regelmatig slachtoffers. Op 8
augustus 1956 vond de tragedie van de Charbonnage du Bois du Cazier te Marcinelle

1 AA VS 2  227  © 2014 Arteveldehogeschool
   222   223   224   225   226   227   228   229   230   231   232