Page 66 - Aardrijkskunde Vakstudie 2_20142015
P. 66
door het hoge aantal oorlogsslachtoffers en het gebrek aan levensmiddelen en woningen.
De schade aan de mijnen viel echter wel mee. Doordat er in Europa een groot gebrek aan
kolen was, kreeg de opbouw van de mijnen de hoogste prioriteit. In 1951 werden door de
Europese Gemeenschap voor Kolen en staal de laatste morele bezwaren tegen
herontwikkeling van de productie in het Ruhrgebied weggenomen. De kolenproductie
was in 1954 weer op vooroorlogs niveau met 140 mijnen die werk boden aan 500.000
mensen. Vanaf 1948 trok ook de staalproductie in het Ruhrgebied opnieuw aan. Dit was
een gevolg van het besluit om de westelijke zones van Duitsland op te nemen in het
Marshallplan. Dat plan bepaalde dat de producten uit het Ruhrgebied gebruikt moesten
worden voor de wederopbouw van West-Europa. Ook de oorlog in Korea gaf een impuls
aan de staalproductie. De chemische industrie en halffabrikatenindustrie konden zich
ook opnieuw ontwikkelen en uitgroeien tot een belangrijke bron van inkomsten voor het
gebied. Het Ruhrgebied werd daarom gezien als het trekpaard van het Duitse
Wirtschaftswunder. In de jaren ’60 woonden er 5,7 miljoen mensen in het gebied, was de
werkloosheid miniem en het BBP het hoogste van West-Duitsland. Er was echter wel
weinig aandacht voor het leefklimaat, maar de beschikbaarheid van werk maakte veel
goed.
De crises
Na de oorlog keerde in het Ruhrgebied de vooroorlogse economische (mono-)structuur
terug. De nadelen daarvan kwam al vrij snel naar voren door twee grote economische
crises die het Ruhrgebied troffen. De kolensector kreeg vanaf 1957 als eerste te maken
met een sterke afname van de vraag. Hiervoor is een aantal redenen aan te wijzen:
- In andere landen lag de steenkool dichter aan de oppervlakte, en dus goedkoper
te delven.
- West-Duitsland was op grond van een verdrag gedwongen goedkope
Amerikaanse kolen te importeren.
- De hoogovens hadden steeds minder cokes nodig door verbetering van het
productieproces.
- De chemische industrie begon olie te gebruiken in plaats van kolen.
- De scheepvaart en de spoorwegen schakelden over op dieselmotoren.
- Particulieren stapten van kolenkachels over op oliekachels.
De grote bedrijven reageerden aanvankelijk nauwelijks op de gewijzigde omstandig-
heden, met overproductie tot gevolg, maar dit veranderde toen ook de staalindustrie in
zwaar weer belandde. In de jaren na de kolencrisis steeg de vraag naar staal nog wel, maar
rationalisering van het productieproces zorgde ervoor dat al in de jaren ’60 70.000
mensen hun baan verloren. Hoogovens trokken vanuit het hele Ruhrgebied naar de
Rijnzone, waar transportkosten voor geïmporteerde erts en kolen uit Rotterdam het
laagst waren. Er trad ook schaalvergroting op: van de dertien staalfabrikanten bleven er
in de jaren ’80 nog vier over. De oliecrisis en de daaropvolgende wereldwijde recessie
leidden er vanaf 1974 toe dat er nog meer banen verloren gingen in de staalsector. Ook
andere ontwikkelingen waren nadelig voor het Ruhrgebied:
1 AA VS 2 66 © 2014 Arteveldehogeschool

