Page 261 - Aardrijkskunde Vakstudie 2_20142015
P. 261

de zomereik en de moeraseik, zocht de 19e eeuwse antropoloog nauwgezet naar
subrassen, variëteiten of families binnen elk ras afzonderlijk. Een consensus was hierbij
dikwijls ver te zoeken. Praktisch elke auteur kwam met een andere indeling op de
proppen. De ene splitste de Europeanen bijvoorbeeld op in een bruine en een blonde
familie, terwijl de andere ongeveer tegelijkertijd een onderscheid maakte tussen een
grote groep Indo-Europeanen en afzonderlijke groepen Joden, Basken, Kaukasiërs,
Finnen, Turken en Mongolen. Die laatste drie behoorden volgens hem tot het gele ras.
Populair was ook de classificatie van de blanke Europeanen in drie grote variëteiten: de
Germaanse variëteit (met bleke of rooskleurige blanke huid, langwerpig hoofd, heldere
ogen, blonde of kastanjebruine haren), de Mediterrane variëteit (met taankleurige blanke
huid, langwerpig hoofd, donkere ogen, zwarte haren) en de Alpine variëteit (met
lichtbruine huid, breed hoofd, bruine of zwarte golvende haren). Hiernaast werden enkele
Noord- en Oost-Europese volkeren met bleekgele huid nog ingedeeld bij het gele ras, net
zoals men dat eerder al had gedaan.

Vele auteurs gingen nog een stapje verder. Zo is er een Nederlands handboek uit 1970
waarin de Nederlanders ingedeeld worden volgens drie grote Europese variëteiten: ten
noorden van de grote rivieren woont het Noordse ras, ten zuiden daarvan Alpine ras en
in Zeeland het Mediterrane type. In België bestond er een gelijkaardige traditie om de lijn
tussen twee variëteiten ter hoogte van de taalgrens te trekken. Wetenschappelijke basis
daarvoor was verstrekt door antropologen, zoals Houzé. Een uitgebreide opname in alle
Belgische provincies deed hem besluiten dat er niet zoiets bestond als een Belgisch ras en
dat Vlamingen en Walen tot een verschillend ras behoorden. De cefalische index lag in
Vlaanderen namelijk significant lager dan in Wallonië. De kortschedelige Walen hadden
dankzij hun verzet bij de invallen van de Franken geen invloed ondergaan van de
Germaanse etnische kenmerken en hadden aldus hun Keltische eigenheid kunnen
behouden, in tegenstelling tot de langschedelige Vlamingen. Houzé verkondigde zelfs een
aangeboren inferioriteit bij de Vlamingen: “L’infériorité physique de la zone flamande est
un fait fortement marqué et indiscutable; I’infériorité intellectuelle est un fait notoire”.

           Figuur 154: De cefalische index per Belgische provincie

1 AA VS 2  261  © 2014 Arteveldehogeschool
   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266