Page 262 - Aardrijkskunde Vakstudie 2_20142015
P. 262
Figuur 155: Het Vlaamse type (links) en het Waalse type (rechts)
De bevindingen van Houzé vonden al snel weerklank bij de opstellers van handboeken
aardrijkskunde. Zo noteerde men dat de Belgen tot twee grote families behoorden,
namelijk, de blonde familie heeft de overhand in Laag-België, vooral in Vlaanderen, en de
bruine familie in Hoog-België, vooral in de provincie Luik en de Ardennen. Dertig jaar later
ging men hier iets dieper op in: “In België vallen twee antropologische types te
onderscheiden, welke namelijk verschillen door den vorm van den schedel, de gestalte,
de huidskleur en de kleur der ogen; eveneens heeft men twee volkengroepen, met
verschillende mentaliteit, met geenszins verwante spraak, met verschillende
aardrijkskundige kenmerken”. De auteurs die ingingen op de etnische verschillen tussen
Vlamingen en Walen, beklemtoonden daarna telkens wel de eenheid van de Belgen: “De
vermenging der beide groepen is op onze dagen een schier voldongen feit: ‘t Belgisch volk
is een volk op zijn eigen, totaal verschillend van zijn naburen”. Op die manier
reproduceerden de handboeken uiteindelijk toch de traditionele politieke visie van de
unitaire Belgische staat.
Beschaafde en minder beschaafde rassen
De driedeling van de wereldbevolking stelt ook een karakterisering voor van de drie
onderscheiden rassen. Dat de auteurs het hebben over de kleur van de huid, de dikte van
de lippen of de baardgroei hoeft in eerste instantie nog niet te verbazen. Deze fysieke
kenmerken zijn namelijk inherent aan een antropometrische uitwerking van het
rassenbegrip. Anno 2006 kan het de lezer echter niet anders dan verwonderen dat de
verschillende rassen zelfs na de Tweede Wereldoorlog nog psychische eigenschappen
werden toegedicht. Zo lezen we dat het blanke ras veel geleerden heeft voortgebracht,
dat mensen met een gele huidskleur zeer geduldig zijn en dat de zwarten over het
algemeen minder hard werken dan de rest van de wereldbevolking.
Ook het onderstaande beeld windt er duidelijk geen doekjes om. De blanke man draagt
bijvoorbeeld een maatpak, de gele een karakterloze jas en de zwarte een strooien rokje.
De tekening toont verder dat blanken leven in rustige steden met kathedralen en statige
herenhuizen, terwijl gelen zich moeten redden in chaotische, overbevolkte straten met
houten huisjes. Zwarten moeten het dan weer stellen met kleine lemen hutjes, ergens in
het oerwoud, en houden zich de hele dag bezig met de meest elementaire menselijke
behoeftes: jagen, plukken en eten. De leerling kan op basis van zo’n figuur toch maar één
besluit trekken: het blanke ras staat het verst op de ladder van de evolutie, de zwarten
staan volledig onderaan. Dit is dan ook de gedachte die tot begin jaren ‘60 in handboeken
gepropageerd werd: “Nergens op den aardbol leeft er een ras, dat de
1 AA VS 2 262 © 2014 Arteveldehogeschool

